Toen de kinderen klein waren gingen we elk jaar kamperen. Dan toerden we door Frankrijk van de ene naar de andere camping met onze 30-jarige oude Family Holtkamper uit begin jaren ’80. Een oerdegelijke vouwwagen, in de volksmond ook wel ‘klapkar’ genoemd. Handig en vernuftig!

Niets was van te voren gepland, we reserveerden geen campings, de dingen gingen een beetje als vanzelf met de landkaart op schoot, want het online navigeren deed bij ons in het gezin pas laat zijn intrede. Soms belandden we op een prachtig plekje met fraai uitzicht, waar we dan – als het kon –  een paar dagen verbleven. Soms kregen we, als we in de schemering aankwamen, noodgedwongen een armoedige campingplaats naast de toiletten toegewezen – ‘u had ook van-te-voren moeten réservéren, mijnheer!’. Met zo’n plekje waren we dan ook blij, al gingen we de volgende dag dan meestal wel weer vroeg op pad.

Vanaf het moment dat onze oudste 16 jaar werd zijn we overgegaan op het huren van huisjes. Dat leek ons voor die leeftijd misschien meer passend. Inmiddels zijn ze 21 en 18 jaar oud en trekken ze ’s zomers met hun vrienden en vriendinnen er zelf op uit. Zoals het hoort. Toch wilden ze dit jaar óók nog wel een weekje met hun ouders mee. Maar dan wél iets avontuurlijks, iets anders dan ‘gewoon’ zo’n saai huisje, lieten ze ons luid en duidelijk weten. ‘Zullen we weer gaan kamperen?’ probeerden mijn vrouw en ik voorzichtig. ‘Als vanouds?’. De kinderen (nou ja kinderen…) reageerden, tegen onze verwachting in, met groot enthousiasme!

Het volgende probleem was daarmee geboren. Onze vertrouwde Holtkamper hadden we vijf jaar terug met pijn in ons hart de deur uit gedaan. En een tent hadden we niet. Tenminste niet één voor vier personen. Na wat gebrainstorm kwamen we op de prachtige gedachte om een camper te huren. Natuurlijk niet zo’n  onhandig, oerlelijk, grijs huis op wielen, die je tegenwoordig overal tegenkomt. Nee, dat zeker niet. Het moest, vonden wij, wel iets moois zijn, iets karakteristieks. Een beetje vergelijkbaar met onze klassieke vouwwagen. Maar dan nóg handiger en vernuftiger, zonder al dat in- en uitklapwerk stelden we ons voor, kennelijk toch een beetje verwend geraakt door die vakantiehuisjes. Voor we het wisten hadden we de knoop doorgehakt en een oud busje gehuurd bij Camper Voet. Voor een week. Een knalgeel busje uit, jawel, de jaren ’80, met genoeg ruimte voor ons vieren. Iness genaamd. We konden niet meer terug. De eerste betaling was overgemaakt. We keken er naar uit.

Ons oldtimer bus-weekje zit er inmiddels op. Het was een mooi avontuur. Als hoofdbestuurder van de bus was het de eerste dag flink wennen. Dat moet ik ruiterlijk toegeven. Toch was ik daarna de luxe van de moderne auto snel vergeten. Oude tijden herleefden. Je weet ineens weer wat écht rijden is: het grote stuur, het soms stroeve schakelen, het herkenbare, ronkende geluid van de volkswagenmotor. Alsof ik weer even, als 10-jarige, naast mijn moeder in de Kever zat, 45 jaar geleden. Ik vond het bovendien bijzonder prettig dat onze Iness door de zogenaamde ‘begrenzer’ niet harder kon dan 90 kilometer per uur. We werden voortdurend door iedereen ingehaald en dat was prima. Dáár hoefde ik mij in ieder geval niet mee bezig te houden. Met inhalen. Dat kon ik toch niet. Heel ontspannend!

Zonder problemen reden we van camping tot camping, precies zoals vroeger. Via Luxemburg naar Noordoost Frankrijk en door België weer terug. Zoveel mogelijk de snelwegen vermijdend. Bijna 1000 kilometer zonder hapering of wanklank. En er waren gemeen steile weggetjes bij, zeker in de Ardennen. Onze stoere Iness draaide haar hand er niet voor om. De ene keer stonden we in de bossen aan een snelstromend riviertje, de andere keer in de heuvels met een knapperend kampvuurtje. Het was heerlijk om als gezin opnieuw zo’n knusse kampeervakantie te beleven.

Grote kans dat we dit over een paar jaar gaan herhalen. Maar dan, dat lijkt me mooi, met twee of drie busjes tegelijk. Allemaal knalgeel. Zoals Iness.

Bert Vissers